Weerlegging Wim Boonstra (deel 2): Transitie naar schuldvrij geld
Rabobankier en bijzonder hoogleraar Wim Boonstra deed een boekje open over geld. Hoe banken zelf geld maken en waarom de overheid daar vanaf moet blijven. Boonstra geeft helder inzicht in hoe bankiers denken over geld en de staat. Dat geeft ons de kans daar eens kritisch naar te kijken.
Hieronder deel twee uit een serie van vier.
Deel 1 – Schuldgeld vs. Echt Geld
Deel 2 – Transitie naar schuldvrij geld
In ‘Geld speelt (g)een rol’ verwijst Boonstra geregeld naar actueel werk van Benes & Kumhof. Deze IMF-analisten schetsen een elegant beeld van de transitie van het huidige schuldgeld¹ naar schuldvrij geld².
1 schuldgeld het door commerciële banken op basis van wederzijdse schuldaanvaarding gecreëerd geld; het huidige girale geld. Zie voor een verdere toelichting deel 1 – Geld als schuld
2 schuldvrij geld echt geld, ofwel bevoegd door de staat uitgegeven schuldvrij en onvernietigbaar geld. Meer hierover in deel 1 – Geld als schuld
In hun voorstelling is deze transitie soepel en eenvoudig te doorlopen. De positieve effecten ervan zijn indrukwekkend:
- sanering van staatsschuld en consumptief krediet;
- bedrijven worden minder afhankelijk van bankkrediet;
- betere instrumenten om de economie te stimuleren, en geldontwaarding tegen te gaan;
- blijvende vergroting en betere verdeling van de welvaart; en
- banken en bankieren worden transparanter en stabieler.
Merkwaardig is dat Boonstra vaak naar Benes & Kumhof verwijst, maar niet in gaat op hun werk. In plaats daarvan gaat Boonstra in op gedateerd werk van Irving Fischer van 80 jaar geleden. Op zich is het prima dat Boonstra doet wat zijn collega’s 80 jaar geleden hadden kunnen doen. Het leidt echter tot verdraaiing van Benes & Kumhof (B&K).
De transitie volgens Benes en Kumhof
B&K stellen voor het bestaande schuldgeld in één keer te saneren. Daartoe moeten banken ter dekking van het girale geld, echt geld bij de staat kopen³.
3 Het werk van Benes en Kumhof is te rekenen tot de ‘Amerikaanse school’. Deze stroming in monetaire hervorming maakt commerciële banken na transitie tot houder van het echte geld, ten behoeve van de eigenaar van dat geld, de rekeninghouder. Vandaar dat het woord ‘kopen’ op zijn plaats is. Binnen de ‘Europese school’ wordt de commerciële bank niet houder van het echte geld, maar voert ze een administratieve dienst uit met betrekking tot dat geld, dat feitelijk alleen op rekening kan bestaan bij de staatsbank. In die situatie is het woord ‘kopen’ minder toepasselijk. De Europese transitieschool is terug te vinden in het werk van Dyson en Jackson (Positive Money), dat ook door Boonstra worden aangehaald. Het verschil tussen beide scholen heeft meer betrekking op de vorm dan op de inhoud van de beoogde transitie.
Het gaat hier niet om munten of bankbiljetten. De staat kan ook giraal geld creëren. Deze actie is monetair neutraal. De essentie is dat het door banken gecreëerde schuldgeld wordt vervangen door schuldvrij staatsgeld. Vanaf deze sanering wordt het commerciële banken verboden om nog langer zelf geld te maken.
In de huidige situatie creëren commerciële banken het geld4 (schuldgeld).
4 Beter is het te spreken van geldmiddel. Het is iets (bankkrediet) dat als geld wordt gebruikt. Voor de leesbaarheid wordt hier toch het woord geld gebruikt. Ter onderscheiding daarvan wordt ‘echt geld’ aangeduid met ‘echt geld’, staatsgeld of schuldvrij geld. De staat moet het bij die banken lenen. Daarom bestaat er een staatsschuld.
Na de transitie zijn de rollen omgekeerd. De staat creëert het geld, en de banken gaan functioneren op het krediet van de staat. De schuld van de staat bij de commerciële banken valt weg. De sanering van het schuldgeld laten B&K in een paar stappen gebeuren. Daarbij wisselen banken al het girale schuldgeld om in staatsgeld. De staat krijgt daarbij een grote vordering op de banken. Dat geeft een sterke vergroting van het eigen ‘publieke’ vermogen van de staat. Een deel van dit vermogen wordt als eenmalig dividend aan de burgers en bedrijven uitgekeerd. Dit heeft een belangrijk doel. Burgers en bedrijven zijn verplicht hiermee hun schulden af te betalen. Het meerdere mogen ze naar wens sparen, investeren of besteden.
De schuldenlast van staat, burgers en bedrijven neemt af, zonder dat de geldhoeveelheid afneemt. Banken worden in de voorstelling van B&K gesplitst in een geldbank en een investeringsbank. De geldbank biedt geheel risico vrije betaal- en spaardiensten. De investeringsbank verleent krediet. Kredietverlening is vooral gericht op productieve investeringen in bedrijvigheid. De kredietbehoefte voor ‘wonen’, ‘werken’ en ‘leven’ neemt af. Burgers krijgen hun aandeel in de welvaart zelf in handen. Er ontstaat meer schuldvrij eigen bezit, zoals bijvoorbeeld eigen woning zonder hypotheek.
De bank wordt minder machtig
Aan dit alles gaat Boonstra geheel voorbij. In plaats daarvan beschrijft Boonstra een ander scenario.
“Om van de bestaande (…) situatie naar de gewenste situatie te komen moeten eerst de reserves van de banken op het gewenste niveau van 100 % van het girale geld worden gebracht. Hierbij speelt de overheid een belangrijke rol. (…) De overheid brengt extra geld in omloop door activa van de banken op te kopen. Dat kan het opkopen van staatsleningen zijn, maar ook kan de overheid besluiten om commerciële leningen van de banken op te kopen. (…) Als zij andere leningen opkoopt, ontvangt zij rente, maar loopt zij ook het kredietrisico dat daarbij hoort. Kortom, de overheid gaat massaal bankieren, trekt veel risico’s naar zich toe, maar weet zich tevens de enige bediener van de geldkraan.” p.66-67.
Met B&K heeft dit scenario niets te maken. En elke conclusie die Boonstra B&K toevoegt op basis van dit scenario is onjuist. De transitie volgens B&K is zelfs tegengesteld aan wat Boonstra beschrijft. Overheden gaan niets kopen van banken. Ze gaan niet bankieren. Ze worden juist niet meer opgezadeld met bankiersrisico’s. In plaats daarvan moeten banken ‘echt geld’ kopen of lenen van de staat, ter vervanging van het door de banken gecreëerde geld.
Geldschepping wordt een staatsaangelegenheid. Bankieren en bankiersrisico’s vallen toe aan de bank.
Boonstra wekt de schijn B&K te evalueren. Maar wat hij feitelijk doet is de essentie van hun werk negeren. En bepaalde onderdelen ervan volkomen onjuist presenteren. Men kan zich afvragen waarom Boonstra dat doet. Misschien kan een bankier niet buiten zijn paradigma’s denken. Het kan ook zijn dat hij dat niet wil. Dat laatste is best te begrijpen. Het ‘publieke vermogen’ staat nu bij banken op de balans. Zij bepalen hoe, door wie en onder welke voorwaarden het wordt aangewend. Dat is een enorme macht. En het is natuurlijk niet leuk om die af te moeten staan.
Na de transitie komt het publieke vermogen toe aan de staat. En via de staat aan de burgers en bedrijven. Zij worden bevrijd van hun huidige schuldenlast, en de noodzaak om geld te lenen. De bankier wordt minder rijk en machtig. Dit is geen onderwerp waar een bankier graag over praat. Ook als hoogleraar lijkt Boonstra dit niet te willen doceren. In plaats daarvan richt hij de aandacht op andere zaken.
“Sparen wordt echt sparen”
Zo stelt Boonstra bijvoorbeeld dat het B&K-scenario de internetspaarrekening doet verdwijnen. De redenering is dat banken het saldo op de spaarrekening niet meer kunnen beleggen. Ze moeten het aanhouden om sparen risicovrij te houden en opname van het spaargeld op ieder moment toe te kunnen staan. Dat sparen onder B&K risicovrij wordt is juist. Maar de (internet)spaarrekening hoeft helemaal niet te verdwijnen. Sterker nog, sparen wordt onder B&K echt sparen, dat wil zeggen, het betaalvermogen bewaren tot een later moment.
Het huidige geldstelsel is inherent inflatoir. Daardoor verliest spaargeld zijn waarde. De rente die de bank daar tegenover stelt compenseert dit nauwelijks. Onder B&K wordt de inherente inflatie beëindigt en komt er directe sturing op de monetaire stabiliteit. Te verwachten is dat spaargeld – meer dan nu – zijn betaalkracht zal behouden.
Ook wijst Boonstra op het wegvallen van het depositogarantiestelsel. Alsof dat een probleem zou zijn. Onder B&K wordt dat stelsel overbodig. Sparen wordt 100% risicovrij. Het spaargeld staat niet meer bloot aan markt- en bankrisico’s. Spaargeld wordt aangehouden bij geldbanken. Die kunnen zich onderscheiden door hun dienstverlening. Te verwachten is dat betaaldiensten beter worden en de kosten transparanter.
Op p. 65 blijkt nog eens hoezeer Boonstra de essentie van de transitie negeert. Hij schrijft op basis van het werk van Fischer (1935) maar opgerekt tot het werk van B&K:
“Spaargeld mag absoluut niet gaan fungeren als een near money, wat wil zeggen dat het niet snel en zonder noemenswaardige kosten in giraal geld mag worden omgezet. Dat zou namelijk het hele plan onderuit halen.”
In werkelijkheid zorgt de transitie dat spaargeld, echt geld is en blijft. Het bevindt zich voortdurend in de vorm van (giraal) geld. Banken kunnen er niet meer mee doen wat ze willen. Van omzetting van en naar ‘near money’ is geen sprake meer. Bankieren wordt eenvoudiger; veilig, transparant en begrijpelijk voor de gewone man. Een situatie die er bij Boonstra kennelijk maar moeilijk in gaat.
Geld voor investeringen
Nu het spaargeld veilig is gesteld moet ook naar de investeringen worden gekeken. Waar halen bedrijven na de transitie het geld vandaan voor hun investeringen? Hoe gaat de bank haar rol van gelduitlener vervullen? Hierover schrijft Boonstra het volgende.
“Benes & Kumhof (2012) gaan in hun bijdrage uit van een situatie waarin de kredietverlening niet met spaargeld, maar via leningen van de overheid wordt gefinancierd.” – p. 66
Het B&K-model laat de financiering voor productieve investeringen inderdaad voor een belangrijk deel van de staat komen. Dit gebeurt via staatskrediet aan de investeringsbanken. Dit geeft de staat een krachtig middel om te borgen dat die banken het geld niet in speculatieve bubbels steken, maar in de productieve economie. Het wil overigens niet zeggen dat staatskrediet hier volgens B&K noodzakelijk is.
De staat kan ook meer geld in omloop brengen, zodat de private sector de investeringen kan bekostigen. Een manier om dit te doen is afbetaling (opkopen) van staatsschuld in handen van derden (niet-banken). Zo verkrijgen die derden de middelen om de investeringen te financieren. Het instrumentele karakter van keuze die B&K maken lijkt aan Boonstra voorbij te gaan. In plaats daarvan beoordeelt hij het vanuit het huidige bankiersdenken. Hij stelt dat het staatskrediet…
(…) betekent dat de overheid een in potentie omvangrijk kredietrisico op de particuliere sector gaat lopen. Waarbij moet worden gevreesd dat de banken niet hun beste kredietrisico’s naar de overheid zullen doorschuiven. – p.68
Boonstra’s vrees is relevant voor de huidige situatie. Daarin wordt de publieke sector opgezadeld met bankrisico’s. Kennelijk is het voor bankiers gebruikelijk daarbij ‘niet de beste risico’s’ door te schuiven. Voor het B&K-scenario gaat Boonstra’s redenering echter niet op. Het staatskrediet is daar niet gekoppeld aan specifieke risico’s. Het is een instrument voor directe monetaire sturing. Zorgen dat er altijd geld is om productieve investeringen te doen. En dat speculatieve bubbels en inflatie worden vermeden.
Bank run
Eén voordeel van de transitie meet Boonstra breed uit. Het gaat hier om een voordeel voor de bank. Traditioneel risico voor banken is dat mensen massaal hun kredietsaldo bij de bank weghalen. Banken hebben maar heel weinig geld beschikbaar voor hun rekeninghouders. Wanneer deze massaal hun tegoed opvragen5 gaat de bank onderuit. Dat is een inherent aan het huidige banksysteem. De transitie die B&K voorstellen elimineert het risico van de dergelijke ‘bank run’.
5 Voor de leesbaarheid wordt hier onder opvraging tevens bedoeld overmaking naar een rekening bij een andere bank.
Wie Boonstra leest kan de indruk krijgen dat dit het eigenlijke doel is van de transitie. Maar voor B&K is het een bijeffect. Voorop staat dat het banken onmogelijk wordt gemaakt nog langer geld te creëren. En dat de onnodige zware last van het schuldgeld op de economie wordt weggenomen. Briljant van B&K is dat ze tonen hoe onnodig die last is, en hoe makkelijk die kan worden weggenomen. Dat is de kern van hun werk. En het lijkt alsof Boonstra die kern vooral wil verhullen.
Chicagoplan en besluit
Een kleine relativering is op zijn plaats. B&K geven Boonstra zelf de kans om niet hun werk maar het ‘Chicagoplan’ te belichten. Dat is een verzameling voorstellen uit de jaren 20 en 30 voor aanpak van systematische gebreken in het geldsysteem. B&K presenteren hun werk als een evaluatie hiervan, met name van de variant van Irving Fischer. Dat pakt Boonstra op. Het mag zelfs verklaren waarom Boonstra zo uitvoering op het Chicagoplan ingaat.
Aannemelijk is dat Boonstra feitelijk B&K van repliek wil dienen. Maar tegelijkertijd niet de aandacht wil vestigen op wat ze schrijven. Wat Boonstra doet mag voor een bankier begrijpelijk zijn. De geldmacht is immers een belang om te verdedigen. Maar zijn houding is de wetenschap onwaardig.
Dit is deel 2 van een serie blogs ter gelegenheid van de verschijning van het boek ‘Geld speelt (g)een rol; over de waarde, schepping en vernietiging van geld’ (VU University Press, 2013) van Wim Boonstra, chief economist van de Rabobank en bijzonder hoogleraar Economische en Monetaire politiek aan de Vrije Universiteit.
Deel 2 – Transitie naar schuldvrij geld
Deel 3 – Definitie van geld
Deel 4 – Overheidsgeldschepping en inflatie